Inzetten

§ 5 – Definitie van de coact

Wij vervoegen de ijver en het geduld van deze wetenschappers voor zover wij een taxonomie proberen op te stellen van de relationele en interactieve gedragingen, die wij “coacten” zullen noemen. Zoals reeds gezegd, verstaan wij onder “coact” het menselijk gedrag dat openlijk gericht is tot het bewustzijn van een andere persoon. De gedraging moet door de partner waarneembaar en door een neutrale observator aanwijsbaar en beschrijfbaar zijn, willen wij haar opnemen in de taxonomie.

Een coact is een gedraging jegens iemand anders. Dit “jegens” kan betekenen:

a) voor jou, aan jou, ten overstaan van jou, ten aanschouwe van jou, tussen jou en mij, omtrent jou (in een beweging van tegenwoordig-stelling)

b) naar jou, tot jou, naar jou toe, bij jou, om jou heen, op jou, over jou, naar binnen bij jou, onder jou (in een beweging van toewending)

c) met jou, samen met jou, door jou, langs jou, via jou, dankzij jou, van jou, volgens jou (in samenwerking)

d) tegen jou, vanaf jou, in tegenstelling tot jou, uit jou, achter jou, na jou, in weerwil van jou, ondanks jou (in een proces van confrontatie)

(e) naast jou, weg van jou, aan jou voorbij, zonder jou (in een interactie van afscheiding).

Als teken of signaal van een intentie doet het gestelde gedrag appèl op het bewustzijn van die ander opdat deze in het gestelde teken de bedoelde betekenis zou vatten. Ik breng bijvoorbeeld met een korte slag mijn handpalm horizontaal tegen mijn voorhoofd (het teken) verwachtend dat mijn gesprekspartner dit gedrag interpreteert als hebbende de betekenis dat ik iets vergeten ben. Het is evenwel onjuist om te zeggen dat de betekenis ervan bepaald wordt door de interpretatie van de ander. De coact wordt bepaald door het geïntendeerde effect dat men volgens de codes van een bepaalde cultuur in andermans bewustzijn wil teweegbrengen. De interactie daarentegen wordt wel degelijk bepaald door de wijze waarop het gedragssignaal van de eerste geïnterpreteerd wordt door de tweede. Wij zullen, als observators van coacten, de betekenis van een coact afleiden van de interpretatie die men er spontaan aan geeft, in normale omstandigheden, binnen de geplogenheden van onze cultuur.

De zogenaamde “waarneming” kan dus tot een verschil in betekenisverlening leiden al naargelang het perspectief van waaruit men waarneemt:

a) De “neutrale waarneming” gebeurt door een persoon die niet betrokken is in de interactie en er ook geen belang bij heeft.

b) De “zelfwaarneming” gebeurt vanuit diegene zelf die de coactie ten uitvoer brengt, en wordt geïnterpreteerd vanuit de bedoeling van deze protagonist.

c) De “betrokken waarneming” is deze van de antagonist, waarbij de coact geïnterprreteerd wordt vanuit datgene wat de coact bij de antagonist teweegbrengt. De antagonist is, als betrokken partij, niet altijd in staat tot een neutrale waarneming.

Stel dat een protagonist P tot zijn antagonist A deze woorden uitspreekt :”Jij hebt je wagen verkeerd geparkeerd.” Zich baserend op zijn zelfwaarneming beschouwt P zijn uitspraak als een advies aan A om A een mogelijke boete te besparen. Maar A interpreteert P’s coact als een kritiek, als werd hem verweten dat hij weeral onoplettend was. Als neutrale observator O tenslotte; kunnen wij de uitspraak van P coderen als het verstrekken van een objectieve informatie. Drie verschillende perspectieven, drie verschillende betekenisverleningen aan één en hetzelfde gedrag. Geen enkel van deze drie perspectieven is meer “waar” dan een ander. Om verwarring te voorkomen moet men bij het toekennen van de betekenis die een coact krijigt wel steeds aangeven vanuit welk perspectief de betekenisverlening gebeurt.

§ 6 – Het concept van uitwisseling : de inzet

In een beroemd artikel van 1923, “Essai sur le don” concipieert de antropoloog Marcel MAUSS de sociale omgang van de indianen op de Vancouver eilanden als een “systeem van algehele uitwisseling”. “Wat zij uitwisselen zijn niet enkel roerende en onroerende goederen, rijkdommen en economische zaken. Het zijn ook beleefdheidsformules, festijnen, riten, militaire diensten, vrouwen, kinderen, dansen, feesten, kermissen.”(8) Hiermee geeft de antropoloog aan “dat alles – voedsel, vrouwen, kinderen, goederen, talismans, gronden, werk, diensten, priesterambten, ererangen – overdraagbaar en uitwisselbaar is” (9). De meeste antropologen hebben bij de beschrijving van het sociale gedrag van mensen dit concept van uitwisseling overgenomen.

Jaren later schrijft de sociaal psycholoog G.C.HOMANS: “Sociaal gedrag is een uitwisseling van goederen, materiële goederen, maar ook niet-materiële goederen, zoals tekens van goedkeuring of prestige.” (10) En hij besluit:”Misschien juist omdat ze zo voor de hand liggend is, werd deze optiek door wetenschapslui fel verwaarloosd.” (11). Meer recentelijk wordt het concept van “social exchange” weer opgenomen. En ik sluit me daarbij aan.

Onder welke hoofdingen kan samengevat worden wat bij deze uitwisselingen ingezet wordt? Claude LEVY-STRAUSS onderscheidt drie niveaus van uitwisseling : (a) uitwisseling van vrouwen, (b) uitwisseling van goederen en diensten, (c) uitwisseling van boodschappen (12). Hierbij merken M.FORTES (13) en D.OLIVER terecht op dat er weinig gemeenschappen zijn waar de vrouwen in hun totaliteit worden uitgewisseld. Meestal gaat het om seksuele, culinaire, pedagogische of andere “diensten”.

GOEDEREN

Goederen zijn alle materiële dingen die men kan “hebben”, gaande van een schelpje op het strand tot een omvangrijke erfenis, kortom elke materiële substantie die verkocht en gekocht, geruild of uitgeleend kan worden. De uitwisseling van goederen is de meest geconcretiseerde en fysiek gematerialiseerde transactie. De daarbij observeerbare bewegingen staan model voor de uitwisseling van andere inzetten. Niettegenstaande het primaire en het in onze consumptiemaatschappij overvloedig verhandelde goed, is deze uitwisseling van goederen en geld slechts bij uitzondering object van sociaal-psychologisch onderzoek (14).

DIENSTEN

Diensten zijn activiteiten die verricht worden ten behoeve van een ander of ten bate van zijn goederen. Door een dienst aan te bieden stelt men zijn arbeids- en verzorgingskracht ter beschikking van een ander. Naast de productie-diensten, de maatschappelijke diensten, de hulpverlening, zijn de huishoudelijke diensten vaker voorwerp van antropologisch onderzoek. Deze hebben betrekking op de voeding (bereiden van de maaltijd, aanbieden van drank, hulp bij net eten), de lichamelijke en hygiënische zorgen (wassen, kammen, scheren, masseren, helpen op het toilet), de kleding (kleren klaar leggen, helpen aantrekken, helpen ontkleden), de motorische begeleiding (bij de hand nemen, leiden, met de arm ondersteunen) en het onderhoud van de leefruimten (schoonmaak, ordening, schikking).(15)

Sommige onderzoekers zijn getroffen door de nauwe connectie tussen dienstverlening en macht, en tussen het ontvangen van diensten en machteloosheid. “Vaak zijn hulpverleners verbijsterd en teleurgesteld door de reactie die op hun daad volgt, omdat zij niet beseffen dat wat zij zelf ‘dienstverlening’ noemen, door de geholpenen gezien wordt als een wrang machtsvertoon.” (16)

INFORMATIE

Boodschappen horen tot de meer omvattende categorie die “informatie” heet. Onder informatie verstaan we elk symbolisch communiceerbaar goed dat product is van waarneming, onderzoek, studie of instructie. Het zijn: inlichtingen, mededelingen, kondgevingen, berichten, kennisinhouden, wetenswaardigheden, nieuws, nieuwtjes, boodschappen, tips, verhalen. Informatie die ten koste van groot risico of ten koste van grote en langdurige inspanning verkregen wordt, wordt soms pas tegen hoge remuneratie van de hand gedaan. Andere informatie wordt doorlopend als afgesleten pasmunt doorgegeven.

Informatie heeft als inhoud datgene wat ook anderen zouden kunnen waarnemen. Informatie is, 1° verifieerbaar, toetsbaar, controleerbaar en dus voorwerp van een algemeen aanvaardbare objectiviteit, en 2°: ze is openbaar, voor meerderen toegankelijk, niet geheim. Persoonlijke ervaringen, gevoelens, opinies; voor wiens waarachtigheid enkel de verteller zelf garant kan staan, horen dus niet thuis onder informatie.

PERSONA

Aan de drie van CI. LEVY-STRAUSS overgenomen niveaus (goederen, diensten, boodschappen), voegt de etnograaf D.OLIVER er een vierde aan toe, nl. de “verbale aanprijzing” (18). Status, prestige en tekens van eer kunnen getaxeerd worden als goed dat circuleert. Door deze transactie blijkt of men zich kan laten gelden en of men gerespecteerd en gewaardeerd wordt.

Wat in feite gegeven wordt is iemands “persona”, d.i. de betekenis die een persoon voor iemand anders krijgt door diens aandacht en waardering. Het is als het voorkomen, de persoonlijke présence, de uitstraling die diegene die op het podium staat, weggeeft aan de toeschouwer, die deze persona tot zich laat komen. De eigen ervaringen, opinies, opties, geloofsovertuigingen, gevoelens en gevoeligheden van de persoon zelf worden de inzet van de transactie. De persona is dat facet van de persoon waardoor men als persoon de ander raakt, waardoor diens interesse wordt opgewekt, waardoor men intrinsiek belangrijk wordt voor die ander.

Als persona legt men getuigenis af van zichzelf, met zijn mooie en zijn lelijke kanten. Het ontwikkelen van een zelfgevoel wordt pas mogelijk wanneer iemand anders ons een spiegel voorhoudt vanuit achting en waardering. Men Iaat zich maar kennen wanneer iemand anders ons wil er-kennen. Men verwerft achting, status, prestige door de erkenning, de aandacht, de appreciatie vanwege anderen. Heeft deze bevestigende transactie plaats, dan krijgt diegene die zich als persona manifesteert, een plek in andermans bewustzijn. En daar heeft men vaak veel voor over.

STURING

Op zoek naar de grote hoofdingen m.b.t. wat bij de uitwisseling ingezet wordt, herinneren wij ons de drie-geleding die ons voorgesteld wordt door de filosoof Immanuel KANT in zijn “Antropologie vanuit een pragmatisch standpunt”: (a) de relatie van het “hebben” (Habsucht), waartoe behoren: goederen, diensten en informatie, (b) de relatie van het “gelden” (Ehrsucht), en (c) de relatie van het “heersen” (Herschsucht) waaronder thuishoren: macht hebben, gezag uitoefenen, domineren, de wet dicteren, normen stellen, toezicht houden, leiderschap op zich nemen (19).

Sturing gebeurt vanuit de kracht van de wil om iets van een ander gedaan te krijgen. Daarbij is degene die een ander stuurt (P) niet noodzakelijk ook de belanghebbende. De andere (A) kan gestuurd worden om iets te verrichten ten bate van een derde (T), of ten bate van zichzelf. Men zou kunnen stellen dat de protagonist P iets teweegbrengt bij een tritagonist T via de vermiddeling van de coacten van de antagonist A. De antagonist wordt een verlengstuk van de protagonist. A wordt een instrument in de handen van P. P gebruikt A ais een verlengde arm om T te bereiken.

In eerste instantie is sturing het aanwijzen van een bepaalde richting, het aanwijzen van de weg waar A om vroeg, het op weg sturen van A. Eventueel om via A een inzet naar T te doen toekomen. Een advies en een goede raad zijn coacten die bedoeld zijn om A op de goede weg te zetten. Bij het organiseren van gezamenlijke activiteiten is sturing onontbeerlijk: er wordt gepland en geregeld, voorstellen en ontwerpen worden op tafel gelegd. De sturing is er op gericht om controle te verwerven over de situatie, om er toezicht over te houden, om ze te beheren. Door goed te sturen wordt men baas over anderen. Men gaat hen domineren. Heeft men het nodige gezag verworven, dan kan men opdrachten, orders en bevelen geven, commanderen, voorschrijven, gebieden en verbieden, toelatingen geven of weigeren, richtlijnen uitvaardigen, regels en wetten en normen vastleggen. Een bepaald ideaal voorhouden is ook een wijze van sturen. Vaak wordt sturing beschreven als het uitoefenen van macht. De chauffeur die aan het stuur zit heeft de macht om de richting te bepalen van de rit, voor hemzelf en voor alle inzittenden.

AANWEZIGHEID

In een “driedimensionale theorie van de interpersoonlijke gedraging” vermeldt W.C.SCHUTZ : (a) het erbij zijn, betrokkenheid, inschakeling, (b) affectie, tekenen van genegenheid en waardering, (c) controle of dominantie (20). Het bijzijn, in de onmiddellijke fysieke aanwezigheid, of vermiddeld via een communicatiemedium, is een noodzakelijke voorwaarde om de interpersoonlijke situatie te creëren waarbinnen een interactie kan ontstaan. We kunnen dit ook een sodalische coact noemen (Latijnse “sodalis” = makker), hierbij de terminologie overnemend van P. LAlN ENTRALGO die van “sodalische functie” spreekt om te verwijzen naar een activiteit waarbij een interpersoonlijk contact tot stand komt (21).

Door aanwezig te zijn stelt men zich ter beschikking van een mogelijke uitwisseling. In zekere zin is iemands aanwezigheid het mooiste geschenk dat men een ander kan aanbieden. Men is dan niet enkel bij de ander tegenwoordig, d.w.z. zich op een bepaalde plaats en tijdstip vertonend, maar men raakt uit betrokkenheid “aan” de ander, men neemt met zijn wezenheid deel “aan” de relatie.

Dit aanwezig zijn gebeurt door zich naar een ander toe te wenden, door die ander te benaderen, te bezoeken, bij diens deur aan te kloppen, door binnen te gaan, zich te laten omhelzen, plaats te nemen in andermans nabijheid. Binnen intieme relaties neemt de aanwezigheid ook vorm door fysiek lichaamscontact en erotisch of seksueel verkeer. Tenslotte zijn het samen gaan wonen en het scheiden de belangrijkste bewegingen met de aanwezigheid als inzet.

Een chronologisch overzicht van de ontwikkeling van wat als inzet van de uitwisseling benoemd wordt in de antropologie, laat zien hoe ik er toe gekomen ben om zes categorieën aan te houden.

Tabel 1

In wat antropologen, sociaal psychologen en etnologen beschrijven, weerhoud ik zes voorname, operationeel duidelijk te onderscheiden inzet-categorieën:

1. De aanwezigheid, de meest primaire gave, de voorwaarde tot verdere interactie.

2. De persona, het voorkomen, de eigen ervaringen, opinies, houdingen.

3. De diensten aan de persoon, en de zorg voor datgene wat de ander toebehoort.

4. Materiële goederen, koopwaar, geschenken, geld.

5. Informatie die ook door derden kan verstrekt worden.

6. Sturing door bevelen, adviezen, voorstellen, normen, toelatingen, verboden.

Deze zes inzetten die op voldoende gedifferentieerde wijze het gehele gebied bestrijken van al wat tussen mensen uitgewisseld kan worden, kunnen structureel gevat worden in een raam met twee assen. Een eerste as is tweepolig en onderscheidt enerzijds de inzetten die zeer concreet zijn, zoals iemands fysieke aanwezigheid, diensten en materiële goederen, en anderzijds de inzetten die symbolisch zijn zoals iemands persona of diens voorkomen, en zoals informatie en sturing. Een tweede as heeft drie nominale karakteristieken, nl. (a) het strikt particuliere dat eigen is aan de persoon, diens aanwezigheid en diens persona, (b) het interpersoonlijke, waarbij de interactie gericht is op de particuliere persoon, zoals dienstverleningen en bevelen meestal zijn, en (c) anonieme inzetten die niet persoonsgebonden zijn, zoals materiële goederen en informatie.

Tabel 2

Geef een antwoord