Agressie maakt al heel vlug haar intrede in het leven van het kind. De kleine peuter stampt tegen andermans boekentasje, trekt aan een sjaal, gooit speelgoed tegen de grond. Kleuterleiders en ouders vragen zich af hoe zij die agressie kunnen begrenzen of kanaliseren. In een consumptiemaatschappij waar geen schaarste van goederen is brengt men minder respect op voor andermans goed. Men neigt er makkelijk toe om achteloos met andermans bezit om te gaan. Een uitwas daarvan is het vandalisme, waartegen men op scholen actie moet voeren om het in te dijken. Televisiefanaten vinden het leuk om ’s avonds vanuit hun luie stoel mee te leven met oorlogshelden die van alles en nog wat aan diggelen schieten. Bedrijven schamen zich niet om met hun afval vernieling aan te brengen aan het ecologisch milieu en aan de natuur die ons gezamenlijk toebehoren.
In dit korte artikel bespreken wij de agressieve relatiewijze voor zover de agressie gericht is tegen andermans materiële goederen of tegen ons gezamenlijk bezit. Zoals kritiek, als aanvechten van de persoon, positief en constructief kan zijn, zo kan ook een toetsing van de materiële kwaliteit der dingen een opbouwende betekenis hebben. Inspecteurs van voedingswaren en consumentenorganisaties zullen bepaalde producten moeten doorsnijden of op andere wijze vernielen om de kwaliteit ervan te toetsen. Men zal eens hard tegen een muurtje duwen om te onderzoeken of het tegen een stormwind bestand is. Bij de auto-inspectie rammelt men eens hard met de wielen om hun veerkracht te toetsen. De autobezitter die zich met zijn vehikel vereenzelvigt, voelt zichzelf ook eventjes op het rooster gelegd. Als door de inspectie in het vlees van de varkens of kalveren teveel hormonen worden gedetecteerd, dan voelt de veehouder zich ook zelf geagresseerd. Men kan dus de ander met zichzelf confronteren door diens goederen kritisch te onderzoeken. Zo werpt de klasleraar een kritische blik op de orde of de wanorde binnen de Iessenaars. Zo blokkeert Greenpeace op 17 oktober 1989 de uitmonding van de Brusselse Zenne-riool om onze aandacht te vestigen op het teveel aan nitraten en fosfaten dat door de 1,6 miljoen hoofdstadbewoners via wasbekkens, wc’s, douches en wasmachines allerhande in deze riool en via deze riool in de Noordzee wordt geloosd.
Is men door toetsing te weten gekomen waar het euvel huist, dan kan dit euvel verwijderd worden. De schadelijke stof wordt vernietigd. Het huisvuil wordt verbrand. Men gaat er agressief tegen aan. De onreinheden worden weggewassen. Als de lente zich aankondigt krijgt iedereen weer smaak in een algemene schoonmaak. Kamers worden opgeruimd, dekens en kussen uitgeklopt, gordijnen gewassen.
Het wordt pas volop agressief als wij andermans rommel beginnen op te ruimen tegen diens wil in. Dan schenden we diens territorium. Hoe wanordelijk iemands werktafel er ook uitziet, de eigenaar ervan zal niet dulden dat een ander daarin ongevraagd orde aanbrengt. Zich inlaten met de schoonmaak of reiniging kan dus ook een offensieve daad zijn als deze onreinheden zich bevinden op andermans eigendom. Gebeurt de reiniging van schoenen, klederen, lokalen, machines, straten en pleinen met toestemming van de eigenaars of de gebruikers ervan, dan is deze in wezen agressieve bezigheid positief en prijzenswaardig.
Anders is het er mee gesteld waar wij na een aanrijding het wrak van een auto zien liggen. Of waar een bom een huis naar de vernieling hielp. Of waar een woedende huisgenoot het servies stuk gooit. Of waar een kind het speelgoed van een maatje kapot maakt. Of waar dronken supporters de winkelruiten doen sneuvelen. Daar worden goederen vernield uit woede of uit machtswellust. Wie aan een ander zijn macht wil demonstreren, beschadigt of vernielt dingen. Dat maakt indruk. Dat klinkt stoer. Dat weten ook de onderdrukten. De onderdrukkers zinnen op vergelding door sabotage. Zo ontstaat de oorlog, het vandalisme op zijn best.
Ook ons gemeenschappelijk goed, de lucht, de aarde, de bomen, de stromen, de stranden en de zee worden beschadigd, geschonden, verminkt of kapot gemaakt. De CFK-drijfgassen maken gaten in de ozonlaag, het koolstofdioxide van de verbrandingsschouwen en de methaangassen van mest en verrotting zadelen ons op met een broeikaseffect, de kernafval vervuilt onze aarde voor eeuwen. Dit is een agressie die ontstaat uit achteloosheid en kortzichtig profijt. Wij verprutsen voor elkaar ons dierbare, gemeenschappelijke natuurbezit.
Andermans materiële bezit hoort tot diens ecosysteem. Dit verwonden of vernielen, verwondt de andere mens. Het tast de andere mens aan in diens materiële veiligheid. Het materiële is de woning van de mens. Elke mens heeft recht op de eerbiediging van zijn materiële woning. En wij allen hebben gezamenlijk recht op de eerbiediging van ons gemeenschappelijk nest.
Toetsing en schoonmaak, of vervuiling en vernieling zijn ook aan de orde in het huisgezin. Deze uitdrukkingen van enerzijds constructieve en anderzijds destructieve agressie tegen materialen worden bewust of onbewust van kleins af aan ingeoefend. Zijn de huisgenoten er zich van bewust of ze het eigen huis schoonmaken of vervuilen? Zijn de rollen van de schoonmaker en de vervuiler aan bepaalde huisgenoten toebedeeld? Of neemt ieder bij tijd en wijle die rollen op zich? Wie maakt dingen stuk? Wie herstelt deze? Wie neemt de zorg op zich om de stal uit te mesten, of om het geen stal te laten worden? Wie kan zijn agressie kwijt op het laatste stofje in het laatste hoekje? En wie zegt door dit alles wat aan wie? Welke relatie wordt erdoor in stand gehouden? Een nuchtere, want materiële vraag.