In tegenstelling tot handelingen jegens een persoon met het oog op de handhaving of verbetering van fysieke welbevinden, dienstbaarheid genoemd, zijn handelingen als storen, hinderen en pesten gericht op een aantasting van fysieke welbevinden. Dit kan gebeuren vanuit constructieve bedoelingen, zoals zware uithoudingsproeven een uitdaging kunnen zijn om iemands fysieke draagkracht te versterken. Het aanvechten van iemands fysieke mogelijkheden heeft anderzijds soms duidelijk destructieve gevolgen. De wijze waarop dit gebeurt is soms bijna niet merkbaar, en heeft niets van een openlijke agressie.
Wij onderschatten meer dan eens andermans fysieke behoefte aan rust, veiligheid en geborgenheid. In plaats van te zoeken hoe men iemand een te zware last van de schouders kan nemen, belast men de ander met bijkomend werk. Men wentelt de eigen stress af op de ander. Men houdt geen rekening met andermans draagkracht, tot de ander afknapt, ziek wordt, wegvlucht met tranen in de-ogen.
De last die wij anderen bezorgen kan te maken hebben met leef- en werkomstandigheden die hinder ondervinden door ons toedoen. We zetten bijvoorbeeld de muziek zo luid dat anderen er hun werkconcentratie door verliezen. Op een landschapsbureau praten we dermate luid aan de telefoon dat de collega’s erdoor afgeleid Worden. Op talloze manieren kunnen wij andermans bezigheid verstoren. Door onnodig lang te blijven praten verhinderen wij dat een collega klaar komt met zijn werk. Als tegenwerping kan gezegd worden: “Die collega moet dan maar leren om zelf de conversatie af te breken.” Jazeker. Maar enige aandacht voor de hinder die wij anderen kunnen bezorgen maakt de omgang heel wat makkelijker.
Op de speelplaats ziet men hoe kinderen de grenzen zoeken van wat voor een ander lichamelijk te verdragen is. Zij springen onverhoeds op iemands rug, trekken aan de jas, duwen omver, doen een ander onverwachts struikelen. De naam “pootje-lap” doet het voorkomen als spel. Het kàn inderdaad spel zijn, zoals het mekaar blauwe ogen slaan een sport is als dit binnen een boksring gebeurt. Maar om spel of sport te zijn moet er een wederzijdse overeenkomst zijn betreffende de spelregels.
De duidelijkste vorm van handelingen andermans fysieke welbevinden schaden is het pijnigen. Enkele voorbeelden hiervan zijn het slaan, het stoten, het bij de oren trekken, het met de vingernagels knijpen, het kwetsen, het bij de keel grijpen, het tegen de schenen stampen. Tot schande van het mensdom werd het pijnigen, “verfijnd” door geraffineerde foltertechnieken, tot een wijdverspreide praktijk. Het doden van anderen is de meest extreme vorm van agressie op iemands fysieke bestaan.
Het pesten van mekaar, door jouw brooddoos weg te stoppen (de inzet = goederen), door jou uit de groep te stoten (waarbij de inzet = de aanwezigheid), en door jou uit te lachen (de inzet = de persona), kan nog aangevuld worden door het berokkenen van pijn. Wat bij jongeren “‘pesten” wordt genoemd, heet bij volwassenen “boycot”, het buitensluiten van iemand uit het circuit van dienstverlening. Dit komt erop heer dat men de hinder die iemand ondervindt niet wil wegnemen, daarbij het volksgezegde citerend van “‘dikke bult, eigen schuld”.
Wellicht door de overexpositie van geweld in film en op tv huldigen sommigen de fysiek-Iichamelijke agressie als een noodzakelijke vaardigheid, en dus als een waarde. Volgens hen moet een mens voldoende agressie kunnen mobiliseren om mogelijke aanvallers de baas te blijven, en om respect. af te dwingen. Volgens anderen moet agressie zoveel mogelijk vermeden worden en leidt zij nooit tot iets goeds. Geweldloosheid is de waarde die bij hen vooraan staat. De vraag is ietwat complexer dan tegenstelling tussen de vredesbeweging en de haviken. Vooreerst stelt zich de vraag met welke bedoeling en vanuit welke motivatie men anderen wil hinderen in wat zij doen. Zal men niet verhinderen dat de ander vernielzuchtig bezig is? Tweedens stelt zich de vraag of de agressie legitiem is en aangewend wordt met instemming van de gemeenschap, om erger te voorkomen. Zoals het voor een ouder legitiem is om te verhinderen dat het kind dingen stuk maakt, zo zal de oproerpolitie verhinderen dat hooligans de tribune afbreken.
Handelingen die last bezorgen of die pijn en ongemak veroorzaken worden ook aangewend als straf. De bestraffer geeft daarmee te kennen: “Voel nu ook maar eens wat jij anderen aandoet.” Terzelfdertijd is de straf bedoeld als afschrikking om een herhaling van het wangedrag te ontraden.
Zoals elke ax, zo is het storen en hinderen in bepaalde contexten opbouwend en in andere contexten afbrekend. Alles hangt af van het effect dat men wil bekomen, en van de vraag of men er dit effect mee bereikt. Veronderstel dat het fysiek door elkaar schudden van een kind, als straf voor een kleine diefstal, dat kind totaal onverschillig laat, is een herhaling van dit schudden dan zinvol? Waarschijnlijk niet. Het is, anderzijds, mogelijk dat een kind pas écht bewust wordt van zijn fouten wanneer daar een of ander fysiek hinderende sanctie aan verbonden wordt.
De wereld straft zichzelf. Wanneer onze samenlevingen het gezonde biologische, sociale, politieke milieu laten verloederen, dan keert dit zich uiteindelijk tegen zichzelf. Het is inherent aan het destructieve dat het uiteindelijk ook destructief is voor zichzelf. Parallel daarmee is het constructieve handelen ook constructief voor de handelende persoon. Of het storen en hinderen deugddoend of beschadigend is zal afhangen van het uiteindelijke effect ervan op de betrokkene én het effect ervan in het hart van de handelende.